(advertentie)
(advertentie)
(advertentie)

Onze muzikant-schilder-schrijver uit Amsterdam verblijft op zijn treinwereldreis precies 1 hectische dag in de meest westerse stad van China: Shanghai. Ook in zijn gebruikelijke autobiografische flashback staat een trip centraal en wel naar Cuba. Daar is het vooral een gevecht om de dollars in zijn korte broek…

Dinsdag 8 juni – Shanghai

!cid_EF125B8E-3127-4AE4-8C4C-DB13555168B8Vandaag is onze enige volle dag in Shanghai, dus we staan vroeg op om deze goed te benutten. We hadden nog geen idee van de afstanden, dus we lopen op de gok naar een tempel die op onze kaart staat aangegeven. Zo krijgen we een idee van hoe lang het op de kaart van A naar B is en kunnen we de rest ook een beetje inschatten. Binnen een redelijke tijd komen we aan bij de Jade Buddha Temple. Het is een mooie tempel, maar na alle authentieke Tibetaanse kloosters die we de afgelopen dagen hebben gezien is dit toch een beetje de Eftelingvariant. Ondanks de enorme afmetingen van Shanghai blijken de meeste bezienswaardigheden in het centrum binnen een loopafstand van elkaar te liggen. Bij dat lopen moeten we extreem goed uitkijken met oversteken, want die Chinezen hier hebben schijt aan rode stoplichten, zebrapaden of het feit dat ze je van achteren afsnijden bij het nemen van hoeken. Dit idioot lompe rijgedrag begint zo op mijn zenuwen te werken dat ik er bijna moordneigingen van krijg.

Kloothommel

Terwijl ik bij groen licht over een zebrapad loop komt er weer zo’n kloothommel aan scheuren die aanstalten maakt om door te rijden. In plaats van weg te springen (zoals gewoonlijk) kijk ik de chauffeur strak aan en blijf midden op het zebrapad staan met mijn hand in een stophouding. De stomverbaasde chauffeur kan nog net op tijd remmen. Zijn banden piepen. Terwijl hij me dom aangaapt ga ik helemaal los in het Nederlands. ‘Zie je dat stoplicht? Stomme eikel! Die staat op groen ja! Dat betekend dat ik mag lopen en jij stil moet staan! Dit is een zebrapad, lul!!!’ Ik ben woedend. De Chinees rijdt angstig met een boogje om me heen en denkt waarschijnlijk dat ik gek ben. Fenske staat zich rot te lachen om mijn heftige reactie en opeens kan ik er zelf ook om lachen. ‘Wij zijn hier te gast, dus we moeten maar accepteren dat Chinezen het niet zo nauw nemen met de verkeersregels’ zegt ze. Dan maar opzij springen. Ik denk dat mijn uitbundige reactie ergens ook iets met Tibet te maken heeft. Na vier dagen alles te moeten pikken van Chinezen komen we ze nu weer op neutraal terrein tegen. Zonder machinegeweer. Dan blijken die mannetjes toch wat minder stoer te zijn.

Mooie skyline

Onder het genot van een grote bak Starbuckscoffee stippelen we een mooie route uit. We kunnen via een winkelstraat naar Bund-English Quarter lopen, langs het water de mooie skyline bekijken en in één moeite door de “peoplesquare” meepakken. Zo hebben we de bekendste plekken met één goeie wandeling te pakken. Wat een te gekke stad is dit toch. Ik blijf me verbazen. Tegen etenstijd hebben we zo’n beetje alles gezien dat we persé wilden zien. We hebben nu zo veel gehoord over de “World Expo” dat we daar uit nieuwsgierigheid naar toe willen. We pakken een taxi en komen er om zeven uur aan. Dit is blijkbaar precies de tijd dat iedereen massaal naar buiten loopt. Fens en ik proberen tegen de stroom van mensen in te lopen en op een gegeven moment merk ik dat we langs een soort controlepunt het terrein oplopen. Fenske heeft het nog niet door, maar we lopen nu zonder betaald te hebben op het festivalterrein. We kunnen de paviljoens al zien. Het probleem is alleen dat er nog een controlepunt komt.

Geintje flikken

!cid_969555EB-DBFC-4E5C-81FB-E92AA7CD17CBIk heb de smaak te pakken gekregen en stel Fenske voor om hetzelfde geintje bij dat tweede punt te flikken. ‘Ja goed!’ zegt ze tot mijn verbazing. ‘Oké dan, we gaan er voor!’ We lopen opnieuw tegen een grote stroom mensen in en even later staan we binnen, dit keer echt op het terrein. ‘Het werkt!’ zeg ik. ‘Best spannend nog!’ roept fens. Helaas heeft de bewaking ons dit keer wel opgemerkt en binnen drie seconden komt er een man in uniform op ons afgerend. Waarschijnlijk is dit zijn enige actiemoment van de hele dag want hij ziet er helemaal opgewonden uit. ‘Stop!!!’ schreeuwt hij uit volle borst. Fens en ik doen net of we gek zijn en naar een WC zoeken. Die mogen we dus buiten het terrein gaan zoeken. Ach ja. Ik kan er wel om lachen. Zonder machinegeweer zijn de Chinezen in uniform zo veel minder bedreigend dat het eigenlijk wel iets komisch heeft. We kunnen in elk geval zeggen dat we op de World Expo zijn geweest, al was het drie seconden. Toch scheelde het echt weinig of ons plannetje was geslaagd.

Hij biedt ons een lift aan voor vijf keer de normale taxiprijs. ‘Hahaha!’ zeg ik.‘You are funny!’ Hij begrijpt de hint en rijdt weer door

We lopen naar de taxistandplaats om ons vertier in het stadscentrum te zoeken. Er heerst een topdrukte. Er staan inmiddels rijen van honderden mensen terwijl er maar af en toe een enkele taxi aankomt. En dan is het dringen en gillen geblazen met al die drukke Chinezen. ‘Daar gaan we echt niet tussen staan’ zegt Fens. ‘No way!’ zeg ik. We proberen slim te zijn door vast een stuk richting het centrum te lopen en onderweg een taxi aan te houden die ons tegemoet komt. Maar we zijn niet de enigen die dat proberen. Het werkt ook niet want alle chauffeurs rijden braaf door tot aan de standplaats. Na een tijdje stopt er een jongen met een gewone auto voor ons die een slaatje uit de situatie probeert te slaan. Hij biedt ons een lift aan voor vijf keer de normale taxiprijs. ‘Hahaha!’ zeg ik.‘You are funny!’ Hij begrijpt de hint en rijdt weer door. We lopen een heel stuk verder en om de hoek hebben we mazzel. Hier is de taxistandplaats uit het zicht en daardoor durven sommige chauffeurs wel even gauw te stoppen om iemand op te pikken. ‘Yes!’ Even later zitten we op de snelweg richting het centrum.

Poepsjiek restaurant

!cid_35AE3637-AF85-453C-BC35-4EAD9C49E4B5We stappen zomaar ergens uit en wandelen door de woonwijken van de stad. Ik vind het interessant om te zien hoe mensen wonen op verschillende plekken in de wereld. Zo ontdekken we een vrij luxe wijk van hoge flats rondom een prachtig park waarvan alle bomen zijn volgehangen met groene en paarse lampjes. Een sfeervolle kleurencombinatie. ‘Foto!’ Terug in het hart van de stad drinken we koffie bij een poepsjiek restaurant met een soort grote glazen skyboxen waar je privé kan zitten. Vanaf hier kijken we uit over een enorm breed kruispunt en een stuk skyline van de stad. De pluche banken zijn zo zacht dat we er helemaal in wegzakken. Via een elektronisch belletje kunnen we privé-bediening krijgen op elk gewenst moment. De prijzen zijn hier ongeveer wat wij in Europa gewend zijn, maar voor Chinese begrippen zitten we nu echt de rijke stinkerd uit te hangen. Ook leuk om een keer mee te maken. Het is een prachtige plek om op onze laatste avond nog even van Shanghai te genieten. Na een paar drankjes lopen we naar buiten en daar worden we meteen weer met onze neus op de rauwe realiteit gedrukt. Een superklein oud vrouwtje komt bibberend bij ons bedelen. We geven haar wat geld en ze kijkt ons aan alsof we zojuist haar leven hebben gered. Veel Chinezen hebben het bijzonder zwaar. Dat is dan ook Shanghai.

Meest westerse stad

Terug op de kamer pakken we al onze spullen vast in en zetten die klaar voor vertrek. We moeten vannacht om vijf uur opstaan om naar het vliegveld te rijden. Ons bezoek aan Shanghai was kort maar krachtig. We hebben het gevoel dat we er uit hebben gehaald wat er in zat. Dit is gek genoeg de meest westerse stad tot nu toe en tegelijkertijd de meest oostelijke. Toen we net naar ons hotel liepen kwam er zowat op elke hoek wel een Chinese vrouw op ons af die een kamer voor een overnachting aanbood. Vanwege de World Expo zitten alle hotels hier ramvol en zit er dus een leuk zakcentje voor de arme Chinese bevolking in om hun huis tijdelijk met wat toeristen te delen. Logisch dat ze het proberen. Het doet me denken aan mijn reis door Cuba. Overal waar we daar aankwamen werden ons de zogenaamde (al dan niet illegale) “Casa Particulars” aangeboden. Dat zijn een soort geïmproviseerde hotels bij mensen thuis die vaak ook heerlijk voor je koken. Een mooie ervaring!

 

CUBA

In 2003 maakte ik met mijn gabber Marcel en onze vriendinnen een onvergetelijke trip door Cuba. Tijdens deze trip van ongeveer een maand hebben we ongelofelijk veel leuke, mooie, bijzondere en spannende dingen meegemaakt. Te veel om op te noemen eigenlijk, want elke dag bracht ons weer een groter en gekker avontuur dan de vorige. We zijn heel Cuba doorgetrokken van oost naar west in een supervette 4-wheeldrive terreinauto. Ondertussen sliepen we zo veel mogelijk bij Cubanen thuis, wat ons heel wat gespreksstof heeft opgeleverd. We waren er al snel achter dat deze “Casa Particulars” ongeveer drie keer zo goedkoop, maar ook drie keer zo schoon en leuk waren als de hotels. Daar stikte het vaak van de mieren en de kakkerlakken, terwijl het eten de hele dag op warme bakplaten ligt. Dat zijn van die lopende buffetten waarbij allerlei diarreebacteriën de ideale omstandigheden krijgen voor een feestje. Bij de mensen thuis daarentegen is het meestal lekker schoon en krijg je het eten vers van het vuur. Buiten dat, bij de staatshotels spekte je de kas van het staatsregime terwijl de straatarme bevolking elke dollar goed kan gebruiken om te overleven. Je wordt bij elk huis dan ook zeer hartelijk ontvangen door vriendelijke en enthousiaste mensen die je de mooiste verhalen kunnen vertellen.

Dollartrucs

c-1Wat me van Cuba waarschijnlijk nog het meeste zal bijblijven zijn de vele manieren en trucs waarop de stedelingen je dollars proberen te bemachtigen. Soms als je daar op straat loopt krijg je het gevoel alsof er “rip me off” op je voorhoofd staat geschreven. Ze zullen je nooit echt bestelen, want de meeste Cubanen zijn als de dood om met de politie in aanraking te komen. Maar hosselen dat ze kunnen! Het enige voordeel daarvan is dat je op het laatst zelf net zo gehaaid wordt in het behouden van je dollars als zij in het lospeuteren daarvan. Overal waar je loopt wordt er naar je geroepen: ‘You wanna buy a sigar? Smoke sigars?’ Meestal antwoordde ik beleefd met ‘No’ en probeerde dan weer door te lopen. Soms werden we er echter zo melig van dat we zelf al van een afstandje naar hen gingen roepen of ze sigaren wilden kopen. Dan waren we ze net even voor en dat hielp soms. Maar een Cubaan zou geen Cubaan zijn als hij het meteen zou opgeven. De meeste dealers lopen gewoon een stukje met je mee en willen persé weten waarom je geen sigaren rookt en waarom je dat dan niet lekker vindt. Sommigen vragen zelfs of je echt helemaal niets rookt. De eerlijkheid gebied mij op zo’n moment natuurlijk te zeggen dat ik wel eens wiet of hash rook. Maar ik kwam er al snel achter dat het in Cuba niet zo verstandig is om dat hardop te zeggen. Het communistische regime van Fidel Castro was streng en de gevangenissen daar zijn op zijn zachtst gezegd wat minder luxe dan hier. Marihuana is er zeer illegaal. Als je het woord alleen al hardop zegt krijgen de meeste straatscharrelaars het spontaan benauwd. Dan zie je geschrokken om zich heen kijken of er geen smeris in de buurt staat die het woord per ongeluk heeft opgevangen. Voor mij was dat best handig als ik snel van zo’n mannetje af wou zijn. Totdat ik op een dag de verkeerde tegen kwam.

Achterbuurthosselaar

In een louche wijk van Santiago probeerde een magere achterbuurthosselaar met ingevallen boeventronie mij allerlei soorten sigaren aan te smeren. We zaten net rustig te eten en hij bleef wel tien minuten lang aandringen. Toen ik als geintje vroeg of hij geen wietsigaren kon regelen werd hij helemaal enthousiast en holde meteen weg. Ik hoopte van hem af te zijn, maar onze Cubaanse gids (die dat trouwens ongevraagd was en ook niet meer bij ons wegging) keek mij enigszins verschrikt aan. Ruim drie kwartier later kwam onze stoere straatgangster druipend van het zweet weer aangehold en sloot alle ramen en deuren van de eethoek waarin wij zaten. We zaten nu alleen met die boef in het donker. Ik vond dat best wel onprettig. Ik probeerde de luiken weer open te zetten en kreeg al zowat ruzie met die druktemaker. Hij werd helemaal zenuwachtig en haalde snel vijf witte propjes papier uit zijn zak. Toen ik vroeg wat ik daar mee moest maakte hij er eentje open. Het propje was gevuld met wat droge, muf ruikende wiettakjes, waar een verwende Nederlander zijn kattenbak nog niet mee zou vullen. Ik moest lachen en zei: ‘Je zou toch wietsigaren voor me regelen?’ ‘Nou moet ik ze zeker nog zelf gaan draaien met deze kutwiet? En zonder vloei?’ ‘Denk maar niet dat ik deze rotzooi van je koop, vriend!’

Ik at onverstoord mijn bord leeg en besloot me geen moer van die irritante kerels aan te trekken. Even later liep die dealer kwaad weg en onze gids zei dat wij ons ook beter snel uit de voeten konden maken

Waarschijnlijk was ik iets te bot want die Cubaanse dealer werd opeens heel boos op mij. Hij keek me vuil aan en begon in het Spaans tegen me te vloeken. De sfeer sloeg om en werd steeds grimmiger. Onze gids begon zich er nu ook mee te bemoeien en dat werd een hele Spaanstalige discussie waar ik weinig van begreep. Ik at onverstoord mijn bord leeg en besloot me geen moer van die irritante kerels aan te trekken. Even later liep die dealer kwaad weg en onze gids zei dat wij ons ook beter snel uit de voeten konden maken. Die dealer had namelijk de hele stad doorgerend op zoek naar “mijn wiet” en daar had hij ook grote risico’s voor genomen. Door mijn laconieke reactie was hij nu zeer beledigd en hij voelde zich genaaid. Volgens onze gids was het dus maar beter om deze buurt te verlaten voordat er nare dingen zouden gebeuren. Iedereen aan tafel was boos op mij. Gelukkig liep alles met een sisser af en had ik mijn lesje voor de rest van de vakantie wel geleerd. Ik zou het woord “marihuana” in Cuba niet meer uitspreken. Sorry hoor!

Halfnaakt

c2Ja, als je niet oplet kan de Cubaanse handelsgeest rare situaties opleveren. Eén keer echter, zeek ik bijna in mijn broek van het lachen. We gingen toen met zijn vieren een natuurpark in wat meteen ook een soort openluchtmuseum was. Hier kon je zien hoe de oorspronkelijke bewoners van Cuba vroeger leefden. Boven een moerassig gebied prijkten allerlei rieten of bamboe woningen op palen. Deze primitieve woningen waren met elkaar verbonden door een netwerk van houten loopbruggetjes. Zo kon je een leuke en interessante route door het park lopen. We hadden natuurlijk al entree betaald voor dit park, maar Cuba zou Cuba niet zijn als ze niet wat extra “activiteiten” hadden bedacht waarvoor je als argeloze toerist je portemonnee moest trekken. Zo ging de route dwars door een huisje waaruit we vanaf de verte al getrommel en gezang hoorden. Toen we daar binnen kwamen werden we hartelijk ontvangen door een zogenaamde indianenfamilie in de bijbehorende halfnaakte outfit. De mannen sloegen bezwerend op hun trommels en zongen een klagerig lied. De vrouwen dartelden dansend om ons heen en schudden met hun kraaltjes. Wij hadden eigenlijk helemaal geen zin in deze poppenkast, maar uit beleefdheid bleven we even staan. De indianenfamilie begon met een vreemd ritueel waar we geen zak van begrepen. Na een tijdje werden er schaaltjes tevoorschijn gehaald. De vrouwen doopten hun vingers in de schaaltjes en maakten bij ons allen een paar strepen op de wangen. Hierna mochten we weer gaan, maar natuurlijk niet zonder een financiële bijdrage. Het blijft toch Cuba.

Wissewasje

Toen we buiten op het loopbruggetje onze route vervolgden liep Marcel een beetje te mopperen: ‘Ik wordt er echt gek van dat je op dit eiland bij elk wissewasje je portemonnee weer moet trekken!’ ‘Zelfs voor shit waar je helemaal niet op zit te wachten.’ ‘Altijd maar dat betalen hier, rot toch op!’ Demonstratief veegde hij de indianenstrepen van zijn wang af. Zijn hele hand werd bruin en hij rook er aan. Ik vergeet nooit meer hoe zijn gezichtsuitdrukking op dat moment omsloeg. ‘Gadverdamme, wat denk je?’ brieste hij verontwaardigd. ‘Die teringlijers hebben gewoon stront op onze wangen gesmeerd! Ik zweer het je!’ ‘En daar hebben we nog voor betaald ook!’ Hij ontplofte bijna van woede. Hij was serieus in staat om terug te lopen en één van die nepindianen een klap voor zijn harses te verkopen. Dat hadden de Indianen nu ook door dus het rieten deurtje van de hut werd voor de zekerheid al dichtgedaan. Maar hoe bozer Marcel werd, hoe meer ik in een deuk lag. Luid vloekend ging hij op zijn buik liggen om zo zijn vieze handen in het water te kunnen steken. De Cubanen innig vervloekend waste hij de duurbetaalde stront van zijn gezicht. Ik zeek bijna in mijn broek van het lachen. Ja, Cubanen zijn nou eenmaal zeer creatief als het gaat om het verdienen van toeristendollars. En soms moet je daar gewoon schijt aan hebben.

Volgende keer Shanghai – Tokio + SJORS DE SNORDER

(advertentie)